LESSON 4.2 - BONUS: PHARMACY, HOSPITAL & DENTIST

Audio

At the pharmacy – buying medicine

Good afternoon, can I help you?
Goedemiddag, kan ik u helpen?
Goedemiddag, kan ik u helpen?

I have a prescription.
Ik heb een recept.
Ik heb een recept.

May I see it?
Mag ik het zien?
Mag ik het zien?

I need painkillers.
Ik heb pijnstillers nodig.
Ik heb pijnstillers nodig.

You can take this after meals.
U kunt dit na het eten innemen.
U kunt dit na het eten innemen.

Take two pills a day.
Neem twee pillen per dag.
Neem twee pillen per dag.

Before bedtime.
Voor het slapengaan.
Voor het slapengaan.

Do not exceed the dosage.
Niet meer gebruiken dan is voorgeschreven.
Niet meer gebruiken dan is voorgeschreven.

Can I combine this with other medication?
Mag ik dit combineren met andere medicijnen?
Mag ik dit combineren met andere medicijnen?

Do you have something for a sore throat?
Heeft u iets tegen keelpijn?
Heeft u iets tegen keelpijn?

With or without sugar?
Met of zonder suiker?
Met of zonder suiker?

Do you want tablets or syrup?
Wilt u tabletten of siroop?
Wilt u tabletten of siroop?

Do you also have vitamin C?
Heeft u ook vitamine C?
Heeft u ook vitamine C?

Would you like a bag?
Wilt u een tasje?
Wilt u een tasje?

That will be eighteen euros and fifty cents.
Dat is achttien euro vijftig.
Dat is achttien euro vijftig.

Can I pay by card?
Kan ik pinnen?
Kan ik pinnen?

Get well soon!
Beterschap!
Beterschap!

At the hospital – important sentences

I have strong stomach pain.
Ik heb erge buikpijn.
Ik heb erge buikpijn.

Do you have a fever?
Heeft u koorts?
Heeft u koorts?

Please wait here.
Wacht u hier alstublieft.
Wacht u hier alstublieft.

The doctor will see you soon.
De arts komt zo bij u.
De arts komt zo bij u.

Can you describe the pain?
Kunt u de pijn beschrijven?
Kunt u de pijn beschrijven?

Where does it hurt?
Waar heeft u pijn?
Waar heeft u pijn?

It's a sharp pain.
Het is een stekende pijn.
Het is een stekende pijn.

It's a dull ache.
Het is een zeurende pijn.
Het is een zeurende pijn.

Please lie down.
Gaat u maar liggen.
Gaat u maar liggen.

We will do some further tests.
Wij doen nog wat verder onderzoek.
Wij doen nog wat verder onderzoek.

You may have to stay overnight.
U moet misschien een nacht blijven.
U moet misschien een nacht blijven.

We will keep you under observation.
Wij houden u ter observatie.
Wij houden u ter observatie.

Do you want to call someone?
Wilt u iemand bellen?
Wilt u iemand bellen?

You may use your phone.
U mag uw telefoon gebruiken.
U mag uw telefoon gebruiken.

You'll be taken to a room soon.
U wordt zo naar een kamer gebracht.
U wordt zo naar een kamer gebracht.

We will give you something for the pain.
Wij geven u iets tegen de pijn.
Wij geven u iets tegen de pijn.

When can I go home?
Wanneer mag ik naar huis?
Wanneer mag ik naar huis?

At the dentist – words and sentences

I have a terrible toothache.
Ik heb vreselijke kiespijn.
Ik heb vreselijke kiespijn.

Please open your mouth.
Open uw mond, alstublieft.
Open uw mond, alstublieft.

You have a cavity.
U heeft een gaatje.
U heeft een gaatje.

You need a filling.
U heeft een vulling nodig.
U heeft een vulling nodig.

Do you want an anaesthetic?
Wilt u een verdoving?
Wilt u een verdoving?

It only takes a few minutes.
Het duurt maar een paar minuten.
Het duurt maar een paar minuten.

The treatment is painless.
De behandeling is pijnloos.
De behandeling is pijnloos.

Please don't eat or drink for an hour.
Eet of drink een uur lang niets.
Eet of drink een uur lang niets.

Come back for a check-up in six months.
Kom over zes maanden terug voor controle.
Kom over zes maanden terug voor controle.

I'm afraid of the dentist.
Ik ben bang voor de tandarts.
Ik ben bang voor de tandarts.

My gums are bleeding.
Mijn tandvlees bloedt.
Mijn tandvlees bloedt.

I think I have a loose filling.
Ik denk dat ik een losse vulling heb.
Ik denk dat ik een losse vulling heb.

Take a painkiller if it starts to hurt.
Neem een pijnstiller als het pijn gaat doen.
Neem een pijnstiller als het pijn gaat doen.

Parts of the body – basic vocabulary

the head
het hoofd
het hoofd

the face
het gezicht
het gezicht

the neck
de nek
de nek

the shoulder
de schouder
de schouder

the back
de rug
de rug

the arm
de arm
de arm

the elbow
de elleboog
de elleboog

the hand
de hand
de hand

the finger
de vinger
de vinger

the chest
de borst
de borst

the belly
de buik
de buik

the leg
het been
het been

the knee
de knie
de knie

the ankle
de enkel
de enkel

the foot
de voet
de voet

the toe
de teen
de teen

Using them in sentences

My head hurts.
Ik heb pijn aan mijn hoofd.
Ik heb pijn aan mijn hoofd.

My back hurts.
Mijn rug doet pijn.
Mijn rug doet pijn.

My arm hurts.
Mijn arm doet pijn.
Mijn arm doet pijn.

I bumped my elbow.
Ik heb mijn elleboog gestoten.
Ik heb mijn elleboog gestoten.

I have a cut on my finger.
Ik heb een snee in mijn vinger.
Ik heb een snee in mijn vinger.

I have pain in my stomach.
Ik heb pijn in mijn buik.
Ik heb pijn in mijn buik.

My knee hurts.
Mijn knie doet pijn.
Mijn knie doet pijn.

I twisted my ankle.
Ik ben door mijn enkel gegaan.
Ik ben door mijn enkel gegaan.

My foot is swollen.
Mijn voet is gezwollen.
Mijn voet is gezwollen.

I have a bruise on my leg.
Ik heb een blauwe plek op mijn been.
Ik heb een blauwe plek op mijn been.

My throat hurts when I swallow.
Mijn keel doet pijn als ik slik.
Mijn keel doet pijn als ik slik.

I have pain in my tooth.
Ik heb pijn aan mijn tand.
Ik heb pijn aan mijn tand.

I need to go to the doctor.
Ik moet naar de dokter.
Ik moet naar de dokter.

Review and practice

I have a prescription.
Ik heb een recept.
Ik heb een recept.

I need medicine.
Ik heb medicijnen nodig.
Ik heb medicijnen nodig.

The doctor will see you soon.
De arts komt zo bij u.
De arts komt zo bij u.

I have a stomach ache.
Ik heb buikpijn.
Ik heb buikpijn.

Please open your mouth.
Open uw mond, alstublieft.
Open uw mond, alstublieft.

My back hurts.
Mijn rug doet pijn.
Mijn rug doet pijn.

I have a headache.
Ik heb hoofdpijn.
Ik heb hoofdpijn.

Get well soon.
Beterschap!
Beterschap!