5.7
LESSON 5.7 - PARTS OF THE BODY
Lichaamsdelen
D: Hallo Emma, ik heb een vraag. Weet jij hoe dit
lichaamsdeel heet?
E: Laat eens zien… oh, dat is je elleboog.
D: Elleboog! Grappig woord. En dit?
E: Dat is je enkel.
D: Enkel… en hoe zeg je "shoulder" in het Nederlands?
E: Schouder. Eén schouder, twee schouders.
D: En "knee"?
E: Dat is "knie". Je hebt twee knieën.
D: Dank je! En deze aan mijn hand?
E: Eén vinger, meerdere vingers. Je hebt er tien!
D: Ja, net als tenen. Ze heten tenen, toch?
E: Klopt! Teen. Eén teen, tien tenen.
D: En het hoofd?
E: Dat is gewoon hoofd. Daar zitten je ogen, oren, neus en mond op.
D: En "neck"?
E: Nek. Je hoofd zit op je nek.
D: En buik? Zit die hier?
E: Ja, precies. Als je honger hebt, voel je dat in je buik.
D: En hier aan de achterkant?
E: Rug. Veel mensen hebben rugpijn.
D: Ik leer echt veel vandaag. Hoe heet het deel tussen je hand en jearm?
E: Dat is je pols. Je horloge zit om je pols.
D: En dit hier, bij mijn bovenbeen?
E: Dat is je dij. En de achterkant heet je bil.
D: Oei, dat zijn lastige woorden.
E: Klopt, maar met een beetje oefening leer je ze snel.
Parts of the body
D: Hi Emma, I have a question.Do you know what this body
part is called?
E: Let me see… oh, that's yourelbow.
D: Elbow!Funny word. And this?
E: That'syour ankle.
D: Ankle… andhow do you say "shoulder" in Dutch?
E: Schouder.One shoulder, two shoulders.
D: And "knee"?
E: That's "knie". You have two knees.
D: Thanks! And this one on my hand?
E: Onefinger, several fingers. You have ten!
D: Yes, just like toes. They're called toes, right?
E: Correct!Teen. One toe, ten toes.
D: And the head?
E: That's just hoofd. Your eyes, ears, nose, and mouth are on it.
D: And "neck"?
E: Nek. Your head sits on your neck.
D: And belly?Is this my belly?
E: Yes,exactly. When you're hungry, you feel it in your belly.
D: And here at the back?
E: Back. Many people have back pain.
D: I'm really learning a lot today. What's the part between your hand and your
arm called?
E: That's your wrist. Your watch goes around your wrist.
D: And this here, by my upper leg?
E: That's your thigh. And the back of it is called your buttock.
D: Oof, those are tricky words.
E: True, but with a little practice, you'll learn them quickly.
Phrases
My head hurts
Ik heb pijn aan mijn hoofd.
She is wearing a scarf around
her neck.
Ze draagt een sjaal om haar nek.
My shoulder hurts after
exercising.
Mijn schouder doet pijn na het sporten.
He has back pain.
Hij heeft last van zijn rug.
I bumped my arm.
Ik heb mijn arm gestoten.
She leaned on the table with
her elbow.
Ze leunde met haar elleboog op tafel.
I wear my watch on my wrist.
Ik draag mijn horloge om mijn pols.
I have a bandage on my
finger.
Ik heb een pleister op mijn vinger.
He feels pressure on his
chest.
Hij voelt druk op zijn borst.
I had stomach pain after
eating.
Na het eten had ik buikpijn.
My thigh is bruised from the
fall.
Mijn dij is blauw van de val.
She knelt on her knee.
Ze knielde op haar knie.
He has long legs.
Hij heeft lange benen.
I twisted my ankle.
Ik ben door mijn enkel gegaan.
My foot doesn't fit in this
shoe.
Mijn voet past niet in deze schoen.
I stubbed my toe.
Ik heb mijn teen gestoten.
She has a cheerful face.
Ze heeft een vrolijk gezicht.
My eye is red and itchy.
Mijn oog is rood en jeukt.
Listen carefully with your
ears.
Luister goed met je oren.
My nose is blocked.
Mijn neus zit verstopt.
Open your mouth at the
dentist.
Doe je mond open bij de tandarts.
He has a beard on his chin.
Hij heeft een baard op zijn kin.
I fell on my buttock.
Ik ben gevallen op mijn bil.
She has sensitive skin.
Ze heeft een gevoelige huid.
I'm getting my hair cut.
Ik laat mijn haar knippen.
My nail broke.
Mijn nagel is afgebroken.
Stick out your tongue.
Laat je tong eens zien.
My throat hurts when I swallow.
Mijn keel doet pijn als ik slik.